De vraag of met succes een beroep kan worden gedaan op de toestemmingsvereiste van de echtgenoot ex art. 1:88 BW blijft steeds voor nieuwe uitspraken zorgen.
Dat blijkt nog maar weer eens uit het vonnis van de Rechtbank Amsterdam, gepubliceerd op 27 februari van dit jaar (ECLI:NL:RBAMS:2023:572).
In deze zaak heeft de financier twee geldleningen verstrekt aan Y BV. De bestuurder van Y BV heeft zich borg gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van Y BV tegenover de financier. De financier spreekt Y BV en de bestuurder aan tot betaling nadat Y BV niet langer aan zijn verplichtingen voldoet.
De echtgenoot van de bestuurder beroept zich op de vernietiging van de door de bestuurder afgegeven borgtochten. Zij stelt dat zij, als echtgenoot, haar toestemming voor het aangaan van deze borgtochten niet heeft gegeven.
De rechtbank wijst de vorderingen van de financier jegens Y BV en de bestuurder echter toe. De rechtbank vindt namelijk dat in deze zaak de uitzondering van art. 1:88 lid 5 BW van toepassing is. De toestemming van de echtgenoot voor het afgeven van borgtochten is ex art. 1:88 lid 5 BW niet vereist wanneer (i) de rechtshandeling wordt verricht door een bestuurder die van een besloten vennootschap alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en (ii) mits de rechtshandeling geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap.
Vaste rechtspraak brengt mee dat als maatstaf geldt of de rechtshandeling, waarvoor zekerheid wordt verstrekt, behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht.
De bestuurder heeft niet betwist dat de overeenkomsten zijn aangegaan ter financiering van het werkkapitaal van Y BV. De geldleningen worden daarom gezien als te zijn aangegaan ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening. De bestuurder voert nog aan dat de leningen zien op een substantieel bedrag en het de eerste en enige keer is dat de bestuurder dergelijke overeenkomsten aanging, zodat die voor Y BV als “niet normaal” moeten worden aangemerkt, maar de rechtbank verwerpt deze verweren.
De echtgenoot komt aldus geen beroep toe op de in art. 1:88 BW neergelegde bescherming. De rechtbank komt dus tot een hoofdelijke veroordeling van Y BV en de bestuurder tot betaling van bedragen aan de financier.
De moraal van dit verhaal is dat u zich als ondernemer goed zult moeten beseffen wat de gevolgen zijn van de financieringen die u aanvraagt ten behoeve van uw onderneming.